Oh no, not another Self Portrait? Hell, yeah! - door Peter M.

Another Self Portrait? You must be joking!”, zo klonk ik redelijk cynisch tegenover mijn Britse Sony Music source enkele maanden terug.
Niet dat ik daar meteen een bocht van 180 graden ging voor maken, maar demo’s en outtakes van net dàt Dylan-album wat zelden of nooit ten huize M gedraaid worden, mmm…
En toch, toen deze week een promo copy over de deurmat rolde moest ik na meteen na de eerste beluistering lang in de wangen knijpen.
Kan dit, is dit, zou het?

Laat me even nader verklaren. Ik ben geboren in het jaar dat Dylan zijn titelloze debuut uitbracht. Niet dat ik me daar iets van herinner, want thuis was er geen plaats voor Dylan. Dat zou veranderen. In de zomer van 1976 hoorde ik op de radio ‘One More Cup Of Coffee’. En dan nog maar een deel van dat nummer. Maar het was genoeg om daags nadien naar de platenwinkel te fietsen en Desire de slaapkamer binnen te smokkelen.
Uren naar die hoes gekeken: die kop, die hoed, maar vooral die blik. Pas later drongen alle songs van Desire tot me door en volgde de ene na de andere nieuwe Dylan plaat in de kleine boekenkast. Eerlijk dien ik te bekennen dat Self Portrait pas jaren later volgde. Ik had het album al dikwijls in mijn handen genomen, maar laten we zeggen dat de hoes me niet beviel. Maar toch, ergens na mijn eerste Dylan concert (De Kuip, die avond in mijn verbeelding omgetoverd tot de hemel, een prestatie voor een ongelovige ziel), besloot ik een goedkope Portugese persing van het dubbelalbum in huis te halen.
En dat enkel omdat ik ergens gelezen had dat er enkele live tracks van ‘een’ concert uit 1969 op stonden. Die vier concertnummers heb ik toen grijs gedraaid. De rest van Self Portrait had tijd nodig, veel tijd.

Tegen de tijd dat ik al die nummers had doorgenomen verdwenen ze weer, één voor één, omdat straffer spul van de man mijn stilaan volgestouwde kast innam. Maar toch, eenmaal per jaar nam ik me voor om Self Portrait van begin tot eind te draaien. Ik kreeg er maar geen vat op. Was dit de man die de sixties een rebelse stem gaf, die de seventies zo gevat inkleurde? En was dit de man wiens religieuze drieluik me zelfs meer dan raakte. Self Portrait maakte me koud, noch warm.
Decennia passeerden en Self Portrait bleef jaarlijks eenmaal op het menu staan, met Dylan uit 1973 als dessert.  Het was telkens geen grootse fijnproeverij, maar de vragen naar het hoe en waarom van dit album namen toe.

Dat alles, beste vrienden, om te schetsen wat dat ene telefoontje uit Londen eigenlijk vooral niet teweegbracht. Een schaterende ‘Yiehà’-kreet bijvoorbeeld, of een aftellen naar de release date, iets wat elke rechtschapen Dylan-fan per definitie toch altijd hoort te doen.
Wat betekent dat? Misschien dat ik de plaat nooit goed begrepen heb, of op zijn minst de reden waarom die werd opgenomen nooit ten volle heb ingeschat.
Maar dat veranderde al helemaal na een eerste beluistering vorig weekend. Niet dat ik het eigenlijke album nu beter vond, maar ik kon tenminste de tijdsgeest plaatsen.

Laten we maar meteen tot de essentie komen, Another Self Portrait (in de gewone  versie, straks meer over de deluxe edition) is een magnum opus, een meesterwerk. Of misschien beter omschreven: een ruwe diamant.
Ongeslepen schoonheid, verpakt in 33 studio nummers, waarvan de houdbaarheidsdatum onbeperkt is. Tja, maar waarom dan wel net Another, en niet het eigenlijke album zelf. Want is het niet wat hautain om te beweren dat net die andere, voor de massa niet bekende, take van een nummer net zoveel beter is dan de gekende versie? In het geval van deze nieuwe Bootleg Series, zeer zeker.
Jeff Rosen had de onmogelijke taak op zich genomen om honderden hate-posts op Expecting Rain af te schermen en intussen geamuseerd de middenvinger te strekken.  Trouwens, wat doen al die haters volgende week wanneer ze ook hun eerste beluistering achter de rug hebben? Dat wordt daar binnen enkele dagen een fijn discussieforum.
Maar terug naar ASP. Less is more. Weg alle extra takes, weg alle overdubs en het enige wat overblijft zijn kale songs waarvan je zo voelt dat ze meerdere generaties zullen overleven. Wacht, even denken, mijn zoontje is negen maanden en hij laat er op dit moment zijn fruitpapje niet voor en kijkt geamuseerd toe. En was dat ook niet hoe Dylan zich in die enkele jaren tussen John Wesley Harding en Planet Waves voelde? Dylan, happy familyman, ver weg van pers, fans en platenbonzen. Enkel omgeven door zijn gezin en enkele vrienden-muzikanten. Niet langer de getormenteerde ziel van Highway 61 Revisited, noch de schitterende cynicus van Blonde On Blonde. Mmm, misschien…

Feit is dat Dylan na zijn motorongeval productiever dan ooit tevoren was. Tel alle opgenomen songs voor The Basement tapes, het dikwijls onderschatte maar wondermooie John Wesley Harding, Nashville Skyline, Self Portrait en New Morning op en je komt aan … (hulplijn Clinton Heylin) veel, heel veel songs.
Halen ze allemaal dat duizelingwekkende niveau van de mix sixties? Waarschijnlijk niet. Maar dit was een andere Dylan dan voorheen en een andere Dylan dan nadien.
Het speelplezier van ASP knalt vanaf de eerste noten al uit de speakers. Het lijkt bijna alsof Dylan enkel voor zichzelf zingt en zich met zijn vrienden musiceert. Wie aandachtig luistert en de periode van maart 1970 wat beter analyseert komt mogelijk tot andere conclusies. Dylan had altijd een zwak voor Elvis en Johnny Cash. Met Cash zat hij een jaar voordien in de studio, een duet met Elvis zat er helaas niet in. Dat werd deels gecompenseerd door dat ene magistrale moment waarop Elvis in enkele takes een adembenemende versie van ‘Tomorrow is a long time’ opnam. Het was niet de eerste keer dat Dylan naar Elvis omkeek . Al van bij zijn debuut raakte hij in de ban van hem en jaren later diende het DNA van Elvis TCB band als copy ’n paste voor Dylan’s 1978 tour band.
Het is die ongecompliceerde studio houding van Elvis die Dylan wellicht ook inspireerde om rond de jaren zeventig super productieve sessies te spelen.
Dat is misschien één van de verklaringen waarom Dylan-de-zanger op ASP zo groots klinkt.  Een andere hadden we al: de ontspannen verhoudingen binnen Dylan’s leefwereld.

Even indrukwekkend is Dylan-de-vertolker. Onlangs vroeg een reporter aan Joni Mitchell wat zij van Dylan vond. “Eigenlijk niet zoveel” zei ze. “Ik bedoel, ik waardeer hem voor zijn werk en hij heeft enkele grote songs geschreven, maar Dylan werkt vanuit een karakter. En net het uitspelen van dat karakter heeft hem die eigenheid gegeven. Misschien moest ik ook maar een karakter spelen. (lacht)”. Ergens kan ik die stelling van Mitchell volgen, zij het met mate. Wie doorheen de jaren luistert naar de Dylan die andermans nummers vertolkt hoort een grote meneer die zijn metier als ‘doorgever’ van traditionals en klassieke songs als geen ander kent. Al op zijn debuut klonk Dylan als een volleerde blueszanger en een kleine tien jaar later doet hij dat allemaal over. Met de wijsheid van een zestiger. Die ultieme vertolker is op ASP, en veel minder op Self Portrait te horen. Waar ligt dan het verschil? De gebroken eerlijkheid van de overdubs, de arrangementen en de mix  zorgen ervoor dat Self Portrait nooit met die honneurs kon weglopen. ASP kan dat wel, en dat is grotendeels de verdienste van Jeff Rosen die instinctief aanvoelde welke ruwe diamanten in het archief van Columbia lagen.

En dan is er nog Dylan-de-verhalenverteller, de Dylan die we allemaal het best kennen.
Wie aandachtig naar de thema’s van de nummers van ASP luistert hoort af en toe dat God, moord, liefde en lust daarop behandeld worden. En in wezen is de cirkel met Tempest dan rondgemaakt. Dylan, de aandachtige observator zet zijn visies ook op ASP om in vlijmscherpe verhalen. Met humor en soms relativerende zelfspot. Vooral dat laatste luik is nieuw voor Dylan in 1970.

De drieëndertig nummers dient u zelf te ontdekken en een passende waardemeter te geven, maar voor mijn geld mag de kippenveloscar tweemaal uitgereikt worden. Voor de slepende torch ballad 'If Not For You' en de ijzingwekkend mooie gospel blues traditional 'Bring Me A Little Water'.

En dan de deluxe edition, is die zijn dure geld eigenlijk wel waard, hoor ik u vragen.
Wel, zoals Tom deze morgen ook al aangaf, het beluisteren van dat ene grote concert in acht jaren podiumstilte (er waren er nog enkele andere, maar geen enkele haalde de status van Isle Of Wight) is niet enkel een unicum. Het is vooral een historische opgedolven schat. De bootlegs die van het concert verschenen zijn ontelbaar. In die mate dat Columbia het logo van het ooit gerenommeerde vinyl bootleglabel The Swinging Pig (Trade Mark Of Quality) op het derde schijfje labelde.
Maar de geluidskwaliteit van die tientallen vinyl- en cd uitgaves van IOW waren altijd ronduit belabberd te noemen. Tot nu, alsof je naast Dylan & The Band mee op het podium staat. En deze Band was en blijft Dylan strafste Band ooit.
Klinkt dit nu beter dan The Royal Albert Hall, het vierde volume van The Bootleg Series? Dat zou wat te kort door de bocht gegaan zijn. De legendarische status van Manchester blijft ontastbaar – en wil iemand ooit eens de ‘This is for the Taj Mahal”-versie van 'Like A Rolling Stone' van de echte Royal Albert Hall uitbrengen?
Maar het grote verschil met 1966 zit achter de drums. Levon Helm doet het werk van zijn voorganger Mickey Jones op de RAH bootleg in het niets verbleken.
Bovendien speelt The Band hier als een gerouleerde pletwals met meer nuances dan alle tourbands van de bard samen. De legende zegt dat er vooraf nauwelijks of niet gerepeteerd werd en dat is enkel sporadisch te horen. Ironisch genoeg worden door Dylan enkel op 'Like A Rolling Stone' steken gelaten. Alsof hij LARS op Isle Of Wight als een verplicht nummer diende op te voeren. Als een nostalgische trip naar de midsixties. En daar stond Dylan die warme augustusavond op IOW mijlenver van verwijderd. Want wie dit concert in één ruk beluistert – niet zo moeilijk, het duurt net geen uur en is dermate verslavend dat je stopknop even lang dienst weigert – hoort vooral een begeesterde Dylan tijdens de nieuwe songs. Het tweeluik 'The Mighty Quinn' en 'Minstrel Boy' behoort tot het allerbeste wat Dylan ooit als live archief uitgebracht heeft.
Dylan & The Band klinken hier als één geheel, met alle fuck-ups en de thumb-ups tussen de zeventien nummers als ultiem bewijs van die unieke combinatie.
Dat de briljante geluidskwaliteit en de organische, open mix dat allemaal maar bevestigen is de enige reden waarom u nu al naar uw lokale (online) platenboer zou moeten lopen.

Oh ja, er is nog een vierde disc. Dat is de splinternieuw geremasterde versie van het originele album. Zoals gezegd, één beluistering per jaar volstaat. Vermits die jongste opgave van maart dateert kan ik u daar ten vroegste volgend voorjaar over berichten.
Maar u mag mij altijd vroeger uw reactie via Tom doorgeven.

Peter M

PS: En niet de minste, want doorgaans zijn ps’en er enkel om ongelooflijk op de zenuwen te werken. Dit stuk is een zeer uitgebreide versie van wat ik deze week in een Belgische krant wou schrijven. De blueprint en eindversie zijn daar echter anders uitgedraaid. Dat heeft alles te maken met de lezers van kranten aan beide kanten van de landsgrens. Zij willen op een andere manier over nieuwe releases geïnformeerd worden. Met een korte en krachtige taal, beperkt in ruimte en dus ook meestal beperkt in info. Het feit dat u en ik vanuit die visie via deze en andere blogs daar soms kritisch tegen aankijken is begrijpelijk van beide kanten. U wil meer en beter over Dylan in een krant geïnformeerd worden, maar zij hebben daar met de moderne media-wetten de ruimte niet langer voor. Iets als “You’re right from your side, and I’m right from mine”. Een spijtige evolutie die hopelijk in de toekomst mag aanzetten tot betere, diepere en scherpere online krantenjournalistiek.

1 opmerking:

hans altena zei

Een mooie persoonlijke reactie, die de valkuil van herhalen van cliché's uit andere recensies perfect omzeilt. Bovendien een uit mijn hart gegrepen kritiek op het huidige journalistieke gebeuren, waarbij men naar mijn bescheiden mening eens meer zoumoeten kijken naar hoe Dylan steeds de tijdsgeest trotseerde (en dus geen spreekbuis werd van een generatiegebonden gebeuren) en daarmee wezenlijk aandacht bleef trekken. Wanneer we toegeven aan deze vluchtige informatie honger, verarmt alles zodanig dat de oppervlakkige twittermassa ook daaraan voorbij zal gaan en eindelijk de volkomen leegte omarmen, hun nirvana lijkt het wel, zolang er kunstmatig maar wat kicks aan toegevoegd worden (some quadeludes anyone?)... Met excuses voor deze waarschijnlijk al te makkelijke typering van het huidige media gebeuren, waarbij ik zelf in de val loop die ik zie voor anderen... In ieder geval zie ik Another Self Portrait (al moet ik hem nog in zijn geheel horen) op grond van de voorpublicaties als een prachtige halt toeroep aan onze vluchtige anti traditionele moderne tijd... En dat in feite al ver voor de zaak echt helemaal begon mis te lopen!